Nederlandse Luciferindustrie 1870 - 1979

 


 

 

 

 
   

Alhoewel er reeds in het midden van de vijftiger jaren van de 18e eeuw een kleine industrie bestond in Den Haag, startten de grote fabrieken in Nederland veel later. Het was pas in 1870 dat de heren Mennen & Keunen (zie etiket 1) een fabriek openden in Eindhoven in het zuiden van het land. In het zuiden was relatief goedkope arbeid beschikbaar en de grond goed geschikt voor de populierenteelt.
Later in 1870 opende een tweede fabriek in Teteringen in de omgeving van Breda van Hoogendijk en V.d Capellen. Kort na de start verkocht aan Dijkerman & Co.
De zelfde Hoogendijk startte een firma in 1873 in Weenum, toen een klein gehucht bij Apeldoorn. De fabriek bevond zich op een landgoed genaamd 'Rotterdamsche Kopermolen' (zie etiket 2). In 1877 voegde de firma zich bij Fromberg en werd verplaatst naar Wormen, een stadje in de buurt van Apeldoorn.
In 1880 werd een tweede lucifer fabriek gesticht in Eindhoven door Vissers & Langemeijer. De firma was echter een kort leven beschoren door de overname door Mennen & Keunen op de eerste januari van 1884.
Het was F. de Leeuw die een fabriek startte in Deventer in 1881. Een jaar later werd ze verkocht aan R. van Otterbeek, Bastiaans & Co. (zie etiket 3) en van 1883 tot 1887 waren Bastiaans en Coldeweij de eigenaar. De naam van de fabriek was 'De Ooievaar'.
In 1883, aan de oevers van de rivier 'De Eem' in Amersfoort, werd de firma Beuker & de Valk (zie etiket 4) geopend. De firmanaam was eveneens: 'De Eem'.
Breda kreeg zijn tweede fabriek in 1885 toen Charles Loijens (zie etiket 5) lucifers begon te maken in 'De Vlinder'.
Doordat de produktie van deze fabrieken bijna geheel bestemd was voor de thuismarkt ontstond in 1887 een financieel kritische situatieals gevolg van overcapaciteit. Het gevolg was een samengaan van de firma's uit Eindhoven, Deventer, Apeldoorn en Amersfoort. Het nieuw opgerichte bedrijf werd de: 'Vereenigde Nederlandsche Lucifersfabrieken' genoemd. In 1892 maakte van die vier, alleen Eindhoven nog lucifers.
Charles Loijens verkocht zijn belangen aan Eras & Paulson in 1907. Paulson werkte reeds in de firma als technisch ingenieur. Hij was de ontwerper van een goed functionerende doosvulmachine gebruikt voor de verkoop op de internationale markt.  


Charles Loijens was de lucifershandel nog niet beu zodat hij in 1916 opnieuw startte in Roosendaal.
Dit bedrijf was echter het eerste om verkocht te worden aan Swedish Match in 1920 toen Ivar Kreuger begon te werken aan het vestigen van een monopolie. Al de Nederlandse bedrijven werden binnen enkele maanden opgekocht en de 'Vereenigde Hollandsche Lucifersfabrieken' werden gesticht. De productie in Roosendaal en Teteringen werd beëindigd niet lang na de oprichting van de VHLF.
De boekhouder Frans Otten had de 'know-how' van binnenuit over het produceren van lucifers en wist hoe winstgevend de lucifershandel was toen hij in het Eindhovense bedrijf werkte.
Met de hulp van enkele investeerders was hij in staat om zijn eigen bedrijf op te richten in Weert in 1936. Hij was zeer succesvol, voornamelijk na de oorlog toen hij lucifers verkocht met o.a. filmsterren als etiket op de doosjes. Hij werkte buiten de Swedish Trust.
De terugval op de markt en de bouw van een tweede fabriek bij de VHLF gaven hem een goede gelegenheid om zijn bedrijf aan de Zweden te verkopen tegen een zeer hoge prijs. De productie in Weert en Breda werd beëindigd kort nadat de nieuwe fabriek klaar was in 1967.
Opnieuw waren marktontwikkelingen en het feit dat de relatief nieuwe fabriek in Eindhoven gemakkelijk kon worden verkocht er de oorzaak van dat de lucifersproductie in Nederland werd beëindigd op 31 december 1979.